afb.
Sjefke Burg, geboren op 24 juni 1893, was ruim veertig jaar in dienst van de firma Putters aan de Stationsweg, aanvankelijk als staljongen, jaren als koetsier en zo nu en dan chauffeur van de eerste automobielen. Getroond op de bok achter de kont van het paard leerde Sjef de stad tot in de finesses kennen. Vader, grootvader, mijn oom, broer Leo èn ik hebben de firma Putters meej opgebouwd. Ik zat nog op school, toen vader mij vaak 's avonds voor een ritje kwam ophalen. Als passagiers eenmaal afgezet waren mocht ik meerijden. Hij ging achterin zitten en ik sprong op de bok. Zo reden we Den Bosch binnen. Putters regelde al het vervoer in en om Den Bosch: de postwagen, de boevenwagen, de taxi voor de kloosters, het was altijd Putters. De soepwagen reed voor de Armenzorg van Vincentius en voor de Godshuizen. Bij de centrale keukens aan de Josephstraat of aan de Hoge Nieuwstraat werd soep en pottagie in ketels opgeladen. Op de armenscholen kregen de kinderen tussen de middag stamppot, aardappelen, groente en sju door me'kare. Dat noemde ze pottàgie. Zo zat als een kanonBij de stadsfeesten in 1935 zat ik als conducteur op de van stal gehaalde paardetram. Samen met een collega reden we in een rijtuig, maar hij viet om de vijf minuten een borreltje. As we bij het station aankwamen zat ie te slapen as een kanon. Mevrouw Putters had het zaakje wel in de gaten. Ze stapt meej op, zet die vent buiten en neemt zelf de teugels over. „Weet je wat je doet, Sjef”, zegt ze, „ik rijd wel en neem jij de geldtas maar”. Zo hebben we veertien dagen de hele stad rond gereden, door de nagemaakte stadspoorten de Casinotuin in. De mensen stonden in de rij op de tram te wachten. Er zaten passagiers tussen die zo aangeschoten opstapten, dat ze niet wisten of ze met een dubbeltje of een kwartje betaalden. Liep het storm dan riep ik: „Doorlopen, aansluiten naar achteren.” Tijd om wisselgeld terug te geven nam je niet. Honderden guldens kon je er verdienen.Overal bleven de danshuizen en cafees laat open. Er zijn duizenden liters bier getapt. In de Karrenstraat lag van zattigheid de politie zelfs op der rug. In de Postelstraat heb ik er eentje uit de goot gehaald. Op de Markt kwam ik een agent tegen die wilde vechten. Hij was zo zat as een pinneke. Toen hij zijn sabel trok viet ik hem vast en riep: „Blijf staan man, anders kost het je je baan.” Ik duwde hem in een taxi, die hem naar huis bracht. Tegen de chauffeur zei ik: „Laat zijn vrouw hem kouwe koffie drinken, dan is ie na een uurtje weer opgeknapt.” Na afloop van het feest staat er in de ‚Provinciale’, dat de commissaris van politie de agenten bedankte voor hun trouwe dienst. Kun je dat begrijpen? Ik heb me eigen zo ver gevorderd, dat ik voort alles kon. Er zijn mensen die aangegeven worden als koetsier, maar die der niks van kennen. Bij Putters leerde ik alles: paarden opscheren, tatoeëren, invlechten. Ik was koetsier en later chauffeur. | 37 |
Koninklijk bezoekToen koningin Juliana kort na de oorlog de stad bezocht hebben we alle rijtuigen en paarden weer van stal gehaald. Eerst moesten de stallen opgeschilderd worden, de touwen opnieuw gevlochten en de waterbakken gepoetst. Eindelijk was het zover. Het gezelschap met escorte komt aanrijden voor de poort van de Havensingel. Bij de begroeting van het personeel mocht ik haar de hand schudden. „Welkom Hare Majesteit.” En Juliaantje sprak me aan en zei: „Wie heeft toch die touwen zo kunstig gevlochten?” Ze vond de inrichting met marmeren bakken met warm en koud stromend water de mooiste die ze ooit gezien had. Dat was ook zo. De boel blonk als een spiegel. Het was er bij Putters zo prachtig, dat het bezoek er niet op uitgekeken raakte.Bij de opkomst van het automobiel schakelde de stalhouderij geleidelijk over op auto's. Het bracht de tijd mee. De koetsiers moesten voor chauffeur gaan leren. Daar deed ik drie dagen over. Mijn hele leven had ik al op de weg gezeten. Ik heb de hele familie leren kennen vanaf de oprichter Frits Putters en ben met de bazen Louis en Jacques meej opgegroeid. Je zag al die kinderen groot worden. Liep ik door de stad dan zeiden de mensen niet: „Dag Sjef Burg”. Nee, „Dag mijnheer Putters”. Ze kenden me niet anders. | 38 |
1986 |
RedactieHij stond er op de prins naar het stadhuis te rijden : Sjef Burg, dé koetsier van OeteldonkBrabants Dagblad vrijdag 7 februari 1986 |